door Giorgio Agamben
vertaling van Il volto e la morte [1]
(3 mei 2021)
Het lijkt erop dat in de nieuwe wereldorde die onstaan is, er twee dingen, die ogenschijnlijk geen verband met elkaar hebben, voorbestemd zijn om volledig te verdwijnen: het gezicht en de dood. We zullen proberen te onderzoeken of ze op de een of andere manier met elkaar verbonden zijn en wat de betekenis is van hun verdwijning.
Dat het zien van het eigen gezicht en het gezicht van anderen een beslissende ervaring is voor de mens, was al bekend in de klassieke oudheid: ‘Wat gezicht wordt genoemd’, schrijft Cicero, ‘kan bij geen enkel dier bestaan behalve bij de mens’ en de Grieken definieerden de slaaf, die geen meester over zichzelf is, ‘aproposon’ [2], letterlijk ‘gezichtsloos’. Natuurlijk, alle levende wezens tonen zich aan elkaar en communiceren met elkaar, maar alleen de mens maakt van het gezicht de plaats van herkenning en waarheid, de mens is het dier dat zijn gezicht herkent in de spiegel en zichzelf spiegelt en herkent in het gezicht van de ander. Het gezicht is in die zin zowel ‘similitas’, gelijkenis, als ‘simultas’, het samenzijn van mensen. Een mens zonder gezicht is noodzakelijkerwijs alleen.
Daarom is het gezicht de plaats van de politiek. Als mensen alleen maar informatie zouden communiceren, uitsluitend onder verwijzing naar dingen, zou er nooit echt politiek zijn, maar alleen een uitwisseling van berichten. Maar aangezien mensen allereerst hun openheid naar elkaar communiceren, elkaar herkennen in een gezicht, is het gezicht de toestand van de politiek, waarin alles besloten ligt wat mensen zeggen en met elkaar uitwisselen.
Het gezicht is in die zin het ware centrum van de mens, het politieke element bij uitstek. Door elkaar in het gezicht te kijken, herkennen mensen elkaar en zijn ze gepassioneerd over elkaar, ze zien gelijkenis en diversiteit, afstand en nabijheid. Dat dieren geen politiek kennen, komt omdat dieren, die altijd al in de vrije natuur zijn, hun blootstelling niet tot een probleem maken, ze wonen gewoon in de natuur zonder erom te geven. Daarom zijn ze niet geïnteresseerd in spiegels, in het beeld als beeld. De mens daarentegen wil zichzelf herkennen en herkend worden, hij wil zich zijn eigen beeld eigen maken, hij zoekt daarin zijn eigen waarheid. Zo vormt hij de dierlijke omgeving om tot een wereld, tot een gebied van onophoudelijke politieke dialectiek.
Een land dat besluit van zijn eigen gezicht af te zien, dat besluit de gezichten van zijn burgers overal met maskers te bedekken, is dus een land dat elke politieke dimensie uit zichzelf heeft verbannen. In deze lege ruimte, op elk moment onderworpen aan grenzeloze controle, bewegen individuen zich geïsoleerd van elkaar, terwijl ze de onmiddellijke en sensitieve basis van hun gemeenschap hebben verloren, en alleen berichten kunnen uitwisselen gericht aan een naam zonder gezicht. En aangezien de mens een politiek dier is, betekent het verdwijnen van de politiek ook het verdwijnen van het leven: een pasgeboren kind dat het gezicht van zijn moeder niet kan zien, loopt het risico menselijke gevoelens niet te kunnen bevatten.
Niet minder belangrijk dan de relatie met het gezicht is voor mensen de relatie met de doden. De mens, het dier dat zichzelf herkent in zijn eigen gezicht, is ook het enige dier dat de doden vereert. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zelfs de doden een gezicht hebben en dat het opheffen van het gezicht hand in hand gaat met het verdwijnen van de dood. In Rome namen de doden deel aan de wereld van de levenden door hun ‘imago’, een beschilderd, wassen beeld dat elk gezin in het atrium van zijn huis bewaarde. De vrije mens werd met andere woorden zowel bepaald door zijn deelname aan het politieke leven van de stad als door zijn ‘ius imaginum’, het onvervreemdbare recht om het gezicht van zijn voorouders te koesteren en het publiekelijk tentoon te stellen tijdens gemeenschappelijke festiviteiten.
‘Na de begrafenis en de begrafenisrituelen’, schrijft Polybius, ‘werd het ‘imago’ van de dode man of vrouw in een houten reliekschrijn op de meest zichtbare plek van het huis geplaatst en dit beeld is een wassen gezicht dat in exacte gelijkenis is gemaakt, zowel in vorm als in kleur’. [3] Deze beelden waren niet alleen voorwerp van een private herinnering, maar waren ook het tastbare teken van de verwantschap en de relatie tussen de levenden en de doden, tussen heden en verleden die een integraal onderdeel waren van het leven in de stad. Daarom speelden ze zo’n belangrijke rol in het openbare leven, zozeer zelfs dat je kunt zeggen dat het recht op het afbeelden van de doden het laboratorium is waar het recht van de levenden werd gegrondvest. Dit ging zover dat degenen die een ernstig openbaar misdrijf hadden gepleegd, het recht op een beeltenis verloren. En de legende gaat dat toen Romulus Rome stichtte, hij een graf liet delven – genaamd mundus, ‘wereld’ – en dat hijzelf en elk van zijn metgezellen daarin een handvol aarde wierpen – aarde waaruit ze zelf voort waren gekomen. Dit graf werd drie keer per jaar geopend en er werd gezegd dat in die dagen de ‘handen aarde’, of de doden, de stad binnenkwamen en deelnamen aan het bestaan van de levenden. De wereld is slechts een drempel door middel waarvan de levenden en de doden, het verleden en het heden, met elkaar communiceren.
We begrijpen dan ook waarom een wereld zonder gezichten een wereld zonder doden zal zijn. Als de levenden hun gezicht verliezen, worden de doden slechts getallen, die, voor zover ze tot hun puur biologische leven worden teruggebracht, in eenzaamheid, zonder begrafenis, moeten sterven. En als het gezicht de plaats is waar we, voorafgaand aan welk gesprek dan ook, met onze medemensen communiceren, dan zijn zelfs de levenden, verstoken van hun relatie met het gezicht, onherstelbaar alleen, hoezeer ze ook proberen te communiceren met behulp van digitale middelen.
Het wereldwijde project dat regeringen proberen te dicteren, is daarom radicaal apolitiek. Het stelt voor om ieder werkelijk politiek element uit het menselijk bestaan te verwijderen, om het te vervangen door een bestuurlijkheid die louter op algoritmische controle is gebaseerd. Het afschaffen van het gezicht, het laten verdwijnen van de doden, en het opleggen van sociale afstand, zijn de essentiële instrumenten van deze bestuurlijkheid, die volgens de overeengekomen verklaringen van de machthebbers, moeten worden gehandhaafd zelfs wanneer de gezondheidsterreur wordt versoepeld. Maar een samenleving zonder gezicht, zonder verleden, en zonder fysiek contact, is een samenleving van spoken, gedoemd tot een al dan niet snelle ondergang.
3 mei 2021
Giorgio Agamben
- Deze tekst is eerder verschenen in een Duitse vertaling in de ‘Neue Zürcher Zeitung’, op 30 april 2021 ↵
- Agamben bedoelt hier waarschijnlijk ‘aprosopos’, wat ‘gezichtsloos’ betekent, maar ook ‘zonder karakter’, een term die in het oude Griekenland inderdaad gebruikt werd als een benaming voor een slaaf. ↵
- Polybius – Historiën, boek 6, fragment 53, 4-5 ↵